HKWB verspreidt kennis over de historie van West-Betuwe & brengt de geschiedenis onder de aandacht!
In het najaar van 2010 is tijdens een door ADC ArcheoProjecten uitgevoerde opgraving bij Meteren (gemeente Geldermalsen) een inhumatiegraf van een vrouw uit (vermoedelijk) de midden-ijzertijd aangetroffen.1
Deze vrouw, die van het opgravingsteam de naam Meta heeft meegekregen,
was begraven met uitzonderlijke hoofdsieraden van bronzen ringen en
barnstenen kralen, die bovendien zeer goed bewaard zijn gebleven. Het
graf lijkt deel uit te hebben gemaakt van een relatief groot
crematiegrafveld dat gelegen was op de oostelijke flank van de
stroomgordel van Meteren. De opgraving vond plaats in De Plantage, een
gebied ten oosten van de oude dorpskern van Meteren, waar intussen een
nieuwe woonwijk is verrezen.
Verspreid over de vindplaats zijn in totaal 47 crematiegraven en twee inhumatiegraven aan het licht gekomen (afbeelding 1). De crematiegraven bestonden zonder uitzondering uit losse crematienesten, zonder grafstructuur (kringgreppel of anderszins). Slechts in twee gevallen was er sprake van bijgaven van aardewerk. De crematies liggen redelijk verspreid, maar er zijn enkele clusters aan te wijzen. In de zuidwesthoek van de opgraving is een zeer slecht bewaard gebleven inhumatie aangetroffen: de schedel ontbrak en het skelet was grotendeels vergaan omdat de flank van de stroomrug binnen de vindplaats sterk oploopt in westelijke richting, waardoor dit skelet direct onder de bouwvoor in zandige grond lag. Dit in tegenstelling tot de tweede inhumatie, Meta, welke oostelijker lag en daardoor op een dieper niveau in de klei is gevonden. Hierdoor waren zowel het bot als de sieraden nog in zeer goede staat. Dit inhumatiegraf ligt min of meer centraal binnen het opgegraven deel van het grafveld. Het vermoeden bestaat echter dat het grafveld oorspronkelijk groter is geweest en dat het in westelijke richting door heeft gelopen. Hier liggen nu de Rijksstraatweg en de eerste huizen van Meteren.
Allereerst moet worden gezegd dat de vondst van Meta een toevalstreffer was. Het graf lag precies onder en parallel aan een middeleeuwse greppel. Tijdens het couperen van deze greppel werd onderin de coupe de borst-partij van het skelet geraakt. Dit betekende weliswaar de ontdekking van het graf, maar helaas tevens een (beperkte) verstoring van de resten in situ. Meta lag gestrekt op haar rug, haar hoofd naar het oosten (afbeelding 2). Het gezicht was naar het noorden gedraaid.
Fysisch antropologisch onderzoek heeft aangetoond dat zij ongeveer
1.54 tot 1.58 meter lang is geweest en een leeftijd heeft bereikt van
dertig tot veertig jaar.2 Een opvallend gegeven is dat de
knieschijven netjes naast de knieën lagen en de tanden uit de kaak waren gezakt. De armen lagen langs het lichaam. Dit zijn aanwijzingen dat het lichaam na begraving een tijd lang ‘vrij’ heeft gelegen, waarbij deze
elementen de ruimte hadden om tijdens de ontbinding weg te zakken.
Gezien de goede conservering van het botmateriaal zou hout van een
eventuele kist nog in zekere mate bewaard gebleven moeten zijn. Hiervan
is echter geen spoor aangetroffen. Dit doet vermoeden dat het lichaam,
waarschijnlijk gewikkeld in een stoffen doek, in een open kuil is gelegd die vervolgens op enigerlei wijze is afgedekt met bijvoorbeeld takken
of een houten ‘deksel’. Ook opvallend is de zeer slechte staat van het
gebit van Meta. Het grootste deel van de kiezen in haar bovenkaak is
verloren gegaan als gevolg van tandrot en abcessen. Bovendien had zij
een ontsteking aan het tandvlees van de onderkaak, een ontsteking aan
het verhemelte en een wortelpuntontsteking. Door deze ongetwijfeld zeer
pijnlijke aandoeningen ging zij waarschijnlijk kauwen met haar
voortanden, wat weer als gevolg had dat ook deze tanden zeer sterk
gesleten waren. Een slechte staat van gebit en mondholte was niet
ongebruikelijk in de prehistorie, maar deze combinatie van vele
mondproblemen is toch wel bijzonder te noemen.3 De slijtage
aan de wervelkolom van Meta en robuuste spieraanhechtingen zijn een
normaal beeld bij prehistorische mensen. Hoewel haar uitbundige sieraden lijken te wijzen op een bijzondere status moet zij wel degelijk de
inspanning en arbeid hebben verricht die elk ander lid van de
gemeenschap moest verrichten. Wellicht hebben de manier van begraven
(inhumeren in plaats van cremeren) en het bezit van de sieraden eerder
te maken met een bepaalde herkomst dan met een hogere sociale status.
De botresten zijn door middel van 14C gedateerd tussen 765 en 415
v.Chr., wat betekent dat dit individu leefde rond de overgang van de
Vroege naar de Midden-IJzertijd en meer specifiek (op basis van het
grafaardewerk) in de vroege Midden-IJzertijd.
Om haar linkeronderarm droeg Meta net onder de elleboog een bronzen
armband (afbeelding 4). Aan beide zijden van haar hoofd werden in totaal zeven ringetjes van bronsplaat aangetroffen (drie rechts, vier links),
met aan zes van de ringen een barnstenen kraal (afbeelding 3a en 3b). De randen van de ringetjes hadden kleine inkervingen. De hoofdsieraden
zijn uniek
te noemen.
Er zijn geen vergelijkbare vondsten bekend in Nederland. Het is onzeker hoe deze sieraden werden gedragen.
De ringen zijn gevonden rondom de schedel, dus zij zouden bij begraving zowel in de oren als in het haar kunnen zijn gedragen. Op basis van de locatie van de sieraden ten opzichte van het hoofd en op basis van vergelijking met twee gelijksoortige inhumaties uit Lent (een man en een vrouw) werd in eerste instantie aangenomen dat het om haarringen zou gaan.4
Voor beide draagwijzen zijn echter argumenten voorhanden. Drie
argumenten pleiten voor het gebruik als oorring. Als eerste is er de
sluiting. Het dunne haakje van de sluiting is bij uitstek geschikt om
door een kleine opening gestoken te worden en daarachter in de ring vast te haken. De vorm komt overeen met de sluiting van oorringen die heden
ten dage nog steeds wordt toegepast. Het tweede argument is de vorm. Die wijkt af van de haarringen die ons bekend zijn. De vorm is daarentegen
wel bekend als oorring, zie de parallellen hieronder. Het derde argument wordt gevormd door de slijtagesporen. Op de binnenzijde van de
barnsteen kralen is een platte slijtageplek te zien die even breed is
als de band van de ring. Hieruit kunnen we opmaken dat de onderzijde van de ring horizontaal was tijdens het dragen, zoals bij een oorbel.
Wanneer de ringen in het kapsel zouden zijn geplaatst, zouden niet alle
ringen verticaal hangen en zou de slijtage zich vaak voordoen als een
groef. De barnstenen met de meeste slijtage hangen ook aan ringen die
tot een ovaal zijn uitgerekt, passend bij een verticaal hangende
positie.
Voor het gebruik als haarringen pleit het aantal van de ringen. Het
aantal van zeven ringen zou betekenen dat er tenminste drie ringen in
elk oor gestoken werden. Dit is veel, maar onmogelijk is het niet. Bij
de reconstructie is er uiteindelijk voor gekozen om de ringen als
haarversiering af te beelden.
Waarschijnlijk zijn het dus oorbellen geweest, hoewel dit gezien het gewicht en de grootte van de hangers wellicht onwaarschijnlijk lijkt. De reconstructie (1:1) geeft een indruk van de oorspronkelijke uitstraling en de mogelijk draagwijze van de sieraden in het haar (afbeelding 5).
De sieraden die op het skelet van Meta zijn aangetroffen hebben een Keltisch karakter en de hoofdsieraden van brons en barnsteen zijn naar Nederlandse maatstaven uniek te noemen. Zij wijzen er op dat de overledene waarschijnlijk afkomstig is uit, of voorouders heeft in gebieden ten oosten of zuidoosten van Nederland (Noord-Frankrijk of Hunsrück-Eifel-Kultur). Of er één of meerdere families gebruik maakten van dit grafveld en over welke tijdsspanne dat heeft plaatsgevonden valt door de onzekerheid van de gebruiksduur niet te bepalen.
drs. W. Jezeer, Senior Archeoloog ADC ArcheoProjecten
Amersfoort, februari 2016
Een eerdere versie van dit artikel is verschenen in: Archeobrief, 2011 nr. 04.
Noten
1 Jezeer en Verniers 2012.
2 Berk 2012.
3 Berk 2012.
4 Van den Broeke en Hessing 2005, 656-657.
Literatuur
– Berk, B., 2012: Rapportage inhumaties Geldermalsen Meteren De
Plantage. In: Jezeer, W. en L. Verniers 2012, De Plantage: een nieuwe
wijk, een rijk verleden. Een Archeologische opgraving op De Plantage te
Meteren (gemeente Geldermalsen).
– Broeke, P. van den, en W. Hessing (2005), ‘De brandstapel gemeden. Inhumatiegraven
uit de ijzertijd’, in: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H.
Fokkens en A. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie, Amsterdam
– Jezeer, W. en L. Verniers, 2012: De Plantage: een nieuwe wijk, een
rijk verleden. Een Archeologische opgraving op De Plantage te Meteren
(gemeente Geldermalsen). ADC Rapport 2713, Amersfoort
– Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens en A. van Gijn (red., 2005), Nederland in de prehistorie, Amsterdam.